Stadsontwikkeling als filosofische excercitie

Recensie van: De Waal, Martijn (2013) De stad als interface. Hoe nieuwe media de stad veranderen, NAi010 Uitgevers, Rotterdam, 224 p., ISBN 978-94-6208-049-2, €22,50

 

Steden willen graag als smart te boek staan. Daartoe gaan die steden veelal in zee met grote technologiebedrijven als Siemens, IBM en Cisco. Die beloven hen kostbare digitale infrastructuren waarmee ze de concurrentieslag gemakkelijk zouden kunnen winnen. Vaak is het de afdeling Economische Zaken die dit alles aanjaagt. Zo vormt zich wereldwijd een wedloop tussen zogenaamde smart cities, waarin tegenwoordig ook Amsterdam, Eindhoven en Rotterdam figureren. Eindhoven noemt zich zelfs ‘de slimste regio van Europa’ en Amsterdam ziet zichzelf graag als living lab van allerlei toegepaste technologieën. Bedrijven worden door haar uitgenodigd hun nieuwste technologieën toe te passen, en onlangs schreef Amsterdam in navolging van New York een tender uit voor een nieuwe, derde universiteit gespecialiseerd in toegepaste technologie voor grootstedelijke vraagstukken: AMS. Met zo’n AMS hoopt Amsterdam, naast bijvoorbeeld Masdar in de Verenigde Arabische Emiraten en New Songdo in Zuid Korea, toonaangevend te worden in dit concurrentiegevoelige domein.

Wat doet dit met steden? Martijn de Waal, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, schreef er een boek over. Het is een bewerking van zijn proefschrift uit 2012. In De stad als interface doet hij verslag van zijn onderzoek naar hoe nieuwe media onze steden veranderen. Dat is een buitengewoon belangwekkend onderwerp. Maar een waarschuwing telt. Als niet-ingewijde lezer word je in De stad als interface blootgesteld aan een veelheid van denkers en schrijvers, ‘testcases’ en situaties uit heden en verleden, waarvan je vaak de samenhang niet direct begrijpt. Die samenhang word je pas duidelijk op het eind. Stug doorlezen is dus het motto.

In plaats van zich te concentreren op de economische rat race tussen wereldsteden, richt filosoof De Waal zich op hoe gewone stedelingen hun alledaagse gebouwde omgeving ervaren onder het gebruik van digitale media. Zijn studiegebied is Rotterdam, om precies te zijn de naoorlogse achterstandswijk Pendrecht, op Zuid. Verderop in het boek komen we ook nog het veelbesproken Rotterdamse Schouwburgplein tegen (hoofdstuk 5). Weliswaar maakt hij daarna nog een uitstapje naar New Songdo, maar dat is eerder een toetje, een smakelijk nagerecht, dat hij ooit in De Volkskrant publiceerde en waarover hij trouwens zijn oordeel in eerste instantie opschort. In zijn benadering volgt hij toch vooral het pad van zijn leermeesters, de Groningse filosoof René Boomkens en de Amsterdamse stadssocioloog Arnold Reijndorp. Vooral Rotterdamkenner Reijndorp wordt met respect behandeld.

Het hele boek van De Waal is feitelijk rond één Reijndorpiaanse stelling opgetrokken: een moderne democratische stedelijke samenleving is gebaat bij een middenpositie tussen communautair en libertair, dat wil zeggen niet uitsluitend rond een eenduidige gemeenschappelijke cultuur, maar ook niet als een marktplaats zonder binding, maar iets ertussenin. De Waal hanteert het republikeinse ideaal; dat houdt in dat de stad haar inwoners weliswaar de vrijheid laat om te kiezen uit uiteenlopende levenswijzen, maar tegelijk geldt dat stedelingen ook met elkaar verantwoordelijk zijn voor de stad als geheel. In zijn studie constateert hij dat veel digitale media – door hem urban media genoemd – vooral het libertaire stedelijke ideaal onderbouwen. “Met hun nadruk op efficiëntie en personalisering benaderen ze stedelingen als individuele consumenten en vergroten ze de vrijheid het leven naar eigen inzicht in te richten. Daarmee verminderen ze tegelijkertijd ook de wederzijdse betrokkenheid tussen verschillende stedelingen onderling” (p.11). Daarom gaat hij op zoek naar voorbeelden die ook zijn republikeinse ideaal bevestigen. Want een stad die alleen het libertaire stedelijke ideaal onderschrijft draagt volgens hem een groot gevaar in zich. De vrijheid die ze haar burgers biedt kan zo vrijblijvend zijn “dat ze uiteindelijk kan leiden tot verregaande fragmentatie en segregatie, zowel cultureel als economisch” (p.12). Balans vinden tussen vrijheid en wederzijdse betrokkenheid, daar gaat het in de ogen van De Waal om. Zijn filosofische zoektocht is daarom, opnieuw, die eeuwige zoektocht naar het publieke domein, die permanent in een crisis zou verkeren.

Wat hij uiteindelijk vindt, blijken allemaal voorbeelden van networked individualism, een begrip geïntroduceerd door de Amerikaans-Canadese socioloog Barry Wellman. Stedelingen, aldus De Waal, maken deel uit van uiteenlopende publieken, waaruit weer nieuwe publieken kunnen ontstaan door de tijdelijke overlap van al die netwerken. Er is ook niet meer één centrale publieke ruimte in het fysieke waarin al het publieke samenstroomt. Het [publieke] ontstaat eerder als stedelingen zich organiseren rond een publieke zaak” (p.188). Dat laatste vergt wel iets van de programmering van de stedelijke infrastructuur. Die moet namelijk voor verschillende groepen voldoende aantrekkelijk zijn om te gebruiken. En, niet onbelangrijk, stedelingen moeten er ook werkelijk iets over te zeggen hebben, dat wil zeggen het platform moet interactief zijn en wel zodanig dat burgers zelf de protocollen kunnen opstellen. De platforms, kortom, moeten open zijn. De grote vraag is of dit in Masdar en New Songdo ook het geval is.

Aan planners en stedenbouwkundigen adviseert De Waal, die medeoprichter is van The Mobile City, om het republikeinse ideaal niet langer na te jagen via het organiseren van de publieke ruimte. Veeleer moeten zij inzien hoe verschillende groepen stedelingen zich ruimtes toe-eigenen o.a. met behulp van digitale media. Dat noemt hij een filosofische exercitie. “Wat we nu nodig hebben, is een nieuwe generatie testcases die de ontwerpbenaderingen die hier voorbij zijn gekomen weer kunnen vertalen naar de praktijk” (p.189). Aldus blijkt De stad als interface, naast proefschrift, ook een door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie ondersteunde promotie van filosofen/ontwerpers in een sterk opkomend werkveld waar de komende jaren veel geld te verdienen valt. En voor die andere geldschieter Rotterdam is het boek – waarvan ook een Engelstalige versie is verschenen – een mooie gelegenheid om zich, wereldwijd, als smart city neer te zetten.

Zef Hemel

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *