Planning Chicago

Recensie van: D. Bradford Hunt and Jan B. DeVries, Planning Chicago, APA, Chicago/Washington DC, 2013, ISBN 978-1-61190-080-4

 

In januari 2011 doekte Chicago, Illinois – met 2,7 miljoen inwoners de grootste stad van het Middenwesten – zijn Department of Planning and Development doodleuk op. Er moest worden bezuinigd, de stad was bijna bankroet. Kort daarvoor had Chicago nog geprobeerd de Olympische Spelen naar zich toe te halen. Alles had burgemeester Daley uit de kast getrokken om zijn bid te laten winnen. Het stadsbestuur meende werkelijk dat Chicago de status van een ‘World City’ verdiende en wilde dat de Olympische Spelen dit zouden onderstrepen. In 2009 werd echter duidelijk dat Chicago geen schijn van kans maakte. Ondertussen trok de financiële crisis diepe sporen: na een decennium van hernieuwde groei verloor de ‘Windy City’ toch weer inwoners. In 2010 bleek dat de stad liefst achttien procent van haar zwarte bevolking had verloren; ook blanke inwoners hadden de stad de rug toegekeerd. In totaal ging het om een negatief saldo van 200.000. De groei in de regio was slechts vier procent, lang niet voldoende om het verlies in de stad vast te houden. In de stad zelf werden de tegenstellingen tussen rijk en arm pregnanter. Chicago is toch al de meest gesegregeerde stad van de Verenigde Staten. Ook het aantal banen nam af, veel sterker dan in de andere tien grootste Amerikaanse steden. De nieuwe burgemeester, Rahm Emanuel, probeert nu nieuwe bedrijven naar het centrum van Chicago te halen, wat soms ook lukt, maar de structurele gebreken van de grootstedelijke economie verhelpen deze acties niet. Het mag symbool staan voor de recente aanpak van het stadsbestuur: men doet maar wat, er is geen onderling verband. Dat is althans het standpunt van D. Bradford Hunt en Jon B. DeVries, verbonden aan Roosevelt University in Chicago, in het recent verschenen ‘Planning Chicago’. Hun boek leest als een aanklacht. Voor de twee wetenschappers staat de ondergang van het planning department in Chicago symbool voor een kortzichtige stadspolitiek die in Chicago toch altijd al bijzonder en intens is geweest. Het verschijnen van hun boek viel dan ook samen met de komst van het grote jaarcongres van de American Planning Association naar Chicago, april 2013. Sterker, hun boek is een uitgave van Planners Press, de uitgeverij van de APA. Door de naoorlogse geschiedenis van de planning van Chicago op te tekenen zochten de auteurs naar een rechtvaardiging voor het werk van planologen in Amerikaanse steden en maakten ze tegelijk een handige gids voor vakgenoten die zich in Chicago willen verdiepen. Overal in Amerika en daarbuiten liggen de stadsplanners onder vuur en worden planningsapparaten ontmanteld. ‘Planning Chicago’ wil vooral laten zien wat een Dienst Stadsontwikkeling voor een stad kan betekenen.

Al eerder waren er duidelijke tekenen dat de planning in Chicago aan erosie onderhevig was. De tien jaar voorafgaand aan de crisis werden gekenmerkt door een werkwijze die bovenal financieel gedreven was. In feite had men de ruimtelijke plannen al aan de kant geschoven. De bevolking kende ze niet meer, de politiek sprak er niet meer over, de gemeentelijke diensten werkten er niet meer mee. Die plannen werden maar als hinderlijk ervaren. De stad werkte nu vanuit projecten, de zogenaamde TIF’s (Tax Increment Financing). Binnen de grenzen van een TIF werden waardestijgingen als gevolg van ruimtelijke investeringen in een fonds gestort; achteraf konden daaruit de investeringen worden betaald. Dat betekende dat de stad op grote schaal geld leende en ermee speculeerde, dat wil zeggen: in haar uitgaven liep ze stelselmatig vooruit op toekomstige waardestijgingen. Tussen de vele TIF’s was geen verband in de zin dat er een coherent plan aan ten grondslag lag. Het ergste was, het moest wel beter gaan met de stad om de kosten te kunnen dragen. Steeds meer geld ging naar symboolprojecten die het gevoel zouden geven dat het goed ging met de stad, het kostbare, door filantropen betaalde Millennium Park (2004) in het centrum is daarvan een fraai voorbeeld. In die politiek paste ook de kandidatuur voor de Olympische Spelen in 2009. Toen de financiële crisis uitbrak stortte dit politieke kaartenhuis ineen. In werkelijkheid bleek het veel minder goed te gaan met de stad. Toen de pers aan de burgemeester Daley vroeg wat te doen, antwoordde hij: ‘Niets. Geen geld uit Washington. Geen geld uit Illinois.’ Er was geen plan B. Of beter, er was wel een plan B, maar de burgemeester was niet geïnteresseerd. Ironisch genoeg vierde de stad in datzelfde 2009 het feit dat honderd jaar eerder het grote plan van Daniel Burnham gereed kwam. Zijn opvolger stuurde vervolgens de planners naar huis, met al hun plannen.

Hoe anders was het midden jaren vijftig. De bevolking van Chicago bereikte toen haar hoogtepunt: 3,5 miljoen inwoners. Niet dat het toen goed ging met de stad. De eerste voortekenen van industrieel verval dienden zich al aan en het jonge Chicago was bij uitstek een industriële stad. Het pas ingestelde planningsapparaat verzon strategieën die het tij moesten keren. Zonder die strategieën zou volgens de auteurs Chicago hetzelfde lot beschoren zijn geweest als al die andere Rust Belt Cities, waaronder Detroit. Men koos eind jaren vijftig voor revitalisering van het stadscentrum met een compact kantorengebied, een sterk winkelapparaat en daaromheen aantrekkelijk woongebieden voor de middenklasse. Ook introduceerde men toen al monumentenzorg en conserveringsstrategieën. Processen van gentrification deden zich dan ook al vroeg voor in de gebieden rond het centrum van Chicago, waardoor de stad minder last had van suburbanisatie die de centrumfuncties ondermijnde. Sterker, de stad heeft de woonfunctie in het centrum ook de laatste jaren sterk weten uit te breiden en doet dat nog steeds. Maar met het aantrekken van toeristen begon de stad relatief laat. Boston en Baltimore gingen haar duidelijk voor, maar ook hierin bedachten de planners nuttige strategieën die wel degelijk hebben gewerkt: Navy Pier, McCormick Place, Chinatown; ook Chicago is inmiddels een toeristische bestemming geworden. Bradford Hunt en DeVries geven volmondig toe dat de plannen van de planners zelden voor de honderd procent zijn uitgevoerd. Toch menen ze, alles overziend, dat stedelijke planning de grote stad aan het Michigan Meer voor veel problemen heeft behoed. Hierdoor heeft Chicago voldoende belasting kunnen blijven innen, die ze vervolgens investeerde niet alleen in het centrum, maar ook in de buitenwijken. En hierdoor komt het dat de meeste bezoekers aan Chicago – nog steeds – spreken van een stedelijke renaissance. In werkelijkheid verliest de stad inwoners en draait haar economie niet goed. De politiek kiest voor de korte klappen en voor maximale flexibiliteit; wat overblijft is technocratie in de vorm van elkaar bestrijdende diensten. De schuldenlast van de stad is enorm en tikt als een tijdbom. Zorgvuldige planvorming is in de bezuinigingen ondertussen gesneuveld.

Voor wie geïnteresseerd is in de naoorlogse geschiedenis van de planningspraktijk in een stad als Chicago is dit boek een ‘must read’. Het boek is tevens een gedegen aanklacht tegen de politieke waan van de dag die overal in de wereld juist met de planners afrekent, terwijl in werkelijkheid onverantwoordelijke goklust en speculatie van het stadsbestuur en hun grondbedrijf de gemeentelijke financiële problemen heeft veroorzaakt. De toon is echter niet zuur. Nog steeds geloven Bradford Hunt en DeVries dat planners Chicago weer in het gareel kunnen krijgen. Immers, dat hebben ze in het verleden bewezen. Het enige wat ontbreekt, schrijven ze, is de politieke wil daartoe. Zou het werkelijk?

Zef Hemel

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *