Randstadsprookje

Geschreven in ‘Waar verzet jij je tegen?’ (2017) van Mark Geels en Tim van Opijnen (red.):

Waar verzet jij je tegen?

Het duurde even voordat ik erachter kwam dat de Randstad een mooi, maar kostbaar sprookje is. Het verzet ertegen kwam direct daarna. De discussie over Het Groene Hart eind jaren ’90 van de twintigste eeuw was voldoende om me te doen beseffen dat het verhaal van de Randstad opvallende gelijkenis vertoont met ‘De kleren van de keizer’. Ook in het geval van Randstad en Groene Hart had de keizer namelijk helemaal geen kleren aan. Het ruimtelijke concept van de Randstad dateert van de jaren vijftig, maar heeft nooit in werkelijkheid bestaan en was zelfs op kaarten nimmer te traceren. Toch verschenen er midden jaren zestig buitenlandse publicaties over deze zogenaamde ‘Greenheart Metropolis’ en ‘Randstad Conurbation’ die onze voorvaderen verblindden en met intense trost vervulden. De Randstad was volgens de jonge Britse geograaf Peter Hall zelfs toegetreden tot het rijtje van zeven ‘Wereldsteden’. Wie had dat ooit gedacht? Voor niemand echter kan het een geheim zijn geweest dat de Randstad een fictie was, maar je dorst het gewoon niet toe te geven, want dan zou je voor je ambt niet deugen of je zou waarschijnlijk onvergeeflijk dom gevonden worden. Iedereen bleef de keizer dus roemen om zijn kostbare gewaden en iedereen leek erop gebrand om te zien hoe slecht of dom zijn buurman was. Vakgenoten noemen dat een planningsdoctrine.

De inliggende steden – Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht – dorsten al helemaal niet in de spiegel te kijken. En er waren ministers die Het Groene Hart verkochten als Central Park en de Randstad voorstelden als New York, net zoals er nu ministers zijn die aan ons, burgers, Nederland als één grote stad proberen te slijten. Allemaal onzin natuurlijk. Ik weet het nog goed. Als topambtenaar uit een van de grote steden zat ik in een stuurgroep Randstad 2040. In de vergaderingen op het Haagse departement deed de keizer zijn kleren uit en reikten de ontwerpers hem kledingstukken aan: koeien in de wei, grutto’s in de lucht, magneetzweefbanen in de polder, Randstadrail tot aan Roelofarendsveen, en verder heel veel asfalt en beton. We moesten vervolgens allemaal bevestigen dat de Randstad daarmee werkelijk schitterend zou worden en dat het Groene Hart zou worden behouden. Ja, zeiden alle hovelingen. Maar we zagen niets, want er was helemaal niets. De kamerheren deden echter net alsof ze de sleep opnamen en tastten met hun handen over de vloer, ze durfden niets te laten merken. De zoveelste publicatie over de Randstad werd voorbereid. Deze nieuwste zou nog mooier worden dan alle voorgaande. Ik voelde me net een klein kind dat de anderen toeriep: ‘Maar hij heeft niets aan!’ Wat waren ze boos! Het is ook nooit meer goed gekomen. Toch blijft de keizer nog altijd doen alsof hij de mooiste kleren aanheeft. Maar het volk weet beter en de keizer zelf beseft het ook. Hij durft zijn paleis niet meer uit. Sindsdien verzet ik me tegen het hele idee, want wie de naaktheid eenmaal heeft gezien kan alleen maar verzet aantekenen. Niet dat het helpt. Het westen van Nederland slibt onherroepelijk dicht en de minister smeert asfalt dat het een lieve lust is. Echte steden bouwt men in dit land nog steeds niet. Het volk zou zich een betere toekomst moeten dromen.


Posted

in

by

Comments

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *